Que tal ?
Hij is zeker het geografische hart van Ecuador, voor mij ook een beetje het
symbolische: El Chimborazo met zijn 6310 m de hoogste berg van het land. In
feite is het een vulkaan, een slapende evenwel. In tegenstelling tot de
Tungurahua (5016 m), iets oostelijker, die in '99 wekenlang vuur spuwde en nu
nog altijd voor een oranje knipperlicht zorgt in de Baños regio. Sedert 8
maanden is de streek weer min of meer veilig verklaard en zijn samen met de
inwoners ook de toeristen teruggekeerd. Zijn kratertop zou ook het verst
afgelegen punt op de aardkorst zijn t.o.v. de kern van onze planeet. Maar dit
verhaaltje voor wiskundigen vertelden ze rond de Kilimanjaro ook al...Tussen
Riobamba en Ambato lieten we ons met pak en zak droppen. Een km verder vonden we
een prachtig gerestaureerd, klein stationnetje langs een spoorweg zonder
treinen: la Posada del estacion. Het begin van onze acclimatisatietocht in dit
sprookjesdecor. La mascota, een jonge speelse St Bernardspuppy van 5 maanden met
dikke berepootjes liep mee het huis uit. Zijn uitgezakte, trieste ogen deden ons
hart smelten en toen hij geen aanstalten maakte om terug te keren, wat wij
hadden gedacht, adopteerden we hem maar. Zijn naam kenden we niet, zijn liefde
kregen we. De hele wandeling, tot tegen de 4000 m, zou hij niet van onze zijde
wijken. Het pad snijdt door de uitlopers van de vulkaan; een glooiende vallei
waar de grond zo vruchtbaar is dat hij het hele jaar door vruchten voortbrengt.
De duizenden akkertjes die we van hieruit zien liggen, passen als kleine
puzzelstukjes in elkaar. Zachte tinten van vuilwit, beige, geel, oker en bruin
wisselen bruusk met vele kleuren groen. Daartussen speelt zich het echte
Ecuadoriaanse boerenleven af. Op onze weg kruisen we ze, de camposinos. Een
bruine bito, meestal vormloos uitgezakt en vettig vuil op hun hoofd. De korte,
bloedrode poncho zorgt voor genoeg bewegingsruimte in het veld. Hun
rubberlaarzen contrasteren met de sandalen van de Peruaanse boeren. Op onze
terugweg vergezellen we 6 pezige, kleine mannen kilometers lang door de velden.
Ze vertellen honderduit over de groeiende gewassen, hun harde leven en zijn heel
nieuwsgierig naar Belgica die ze op geen honderd uren weten liggen. Waarvoor zou
dat nodig zijn? De hark hangt nonchalant over hun schouder naast de lege
knapzak. Hun vrouwtjes ontmoetten we reeds deze morgen samen met een kleine
kudde schapen, één of twee koeien, een ezeltje en de hond. Op weg naar een
malse weide waar de dieren aan een touw worden gebonden en cirkels grazen. De
verlegen lachende boerinnetjes hebben dieppaars-rode wangen. Volgens de 'Trotter'
een gevolg van de vele rode bloedcellen in hun bloed vanwege de hoogte, ik
vermoed echter een gevoelige, ruwe huid door de grote en abrupte
temperatuurschommelingen. Ze dragen paarlemoeren kettinkjes in lussen rond hun
nek, witte bloesjes met pofmouwen en borduursels, lange dikke rokken en
diezelfde rubberlaarzen. Al wandelend spinnen ze garen van een grote flok
schapenwol. Ja, vrouwen kunnen dat; twee dingen tegelijkertijd doen.
In het gezellige houten interieur van de hostal knettert het haardvuur, de
wollen sokken drogen op de stoelleuning, de soep geurt heerlijk en met
uitgestrekte benen hang ik in een boek van Garcia Marquez. Ik ben gemaakt voor
dit soort leven, denk ik bij mezelf. De volgende dag wacht ons een lange
stapdag. Vanuit Urbino wandelen we naar Pulingue San Pablo tussen ditzelfde
veelkleurige lappendeken. Zeven en een half uur hebben we nodig om van de Z-O
kant van de vulkaan naar de N-W zijde te stappen. Onderweg laat de besneeuwde
vulkaan zich rechts van ons regelmatig bekijken doorheen flarden wolken, als een
ijdele, bloedmooie moordgriet zich bewust van haar schoonheid. San Pablo (ca.
3600 m) is het laatste dorpje voor het reservaat, aan de voet van de Chimborazo.
We slapen in een piepklein kamertje van het schooltje. Meester Antonio heeft 62
kinderen onder zijn hoede. Allemaal vingervlug, spichtig en vol levenslust. Ze
lachen zich te pletter met mijn gekke naam: Bartolomé. Gustavo, Luis, Fanny en
de andere kleuters wonen in chozas, huisjes opgetrokken uit adobe-blokken met
een dik strooien dak die uitloopt tot op de grond. Het licht krijgt er geen
kans, stof en vuil des te meer. Sinds 3 jaar heeft het dorpje elektriciteit.
Water scheppen ze uit het bergbeekje. Eens de zon achter de vulkaan (wat een
schitterend plaatje!) breekt de ijzige koude door kieren en spleten binnen. De
kindjes zien er niet uit: gescheurde t-shirts, blootvoets of veel te grote
afgedragen schoenen van grote broer, snottebellen bengelen in hun gezichtjes.
Hun handjes zijn een broedhaard van bacteriën en ziektekiemen maar hun
kinderlijke nieuwsgierigheid en uitbundigheid vertederen ons. Met Canadese
financiering is hier een sociaal project opgestart waardoor alle kinderen de
kans krijgen gratis school te lopen. Ook ons overnachtingsgeld gaat integraal
naar de dorpsgemeenschap. Een bus pikt zelfs de scholieren op in de naburige
dorpjes voor 1 USD per maand. Een Mexicaans en Iers meisje verrichten hier
vrijwilligerswerk. Nu dromen ze van een secundaire klas maar voorlopig ontbreken
geld en middelen.Misschien een project betaald door Belgische luxepieten ??
Wanneer de zon een oranje kleed over de berg spreidt komen de boertjes met hun
bleirende schapen het dorpje binnengewandeld en drijven die in hun park. Een
tandenloos, verlept moedertje melkt een graadmagere koe, haar kleuterzoontje
dolt met de donzige puppy. De buurvrouw brengt sprokkelhout aan voor het
avondeten en een lepe, verwilderde straathond krijgt een kei achter zijn kop als
hij zich te dicht waagt.De volgende morgen zijn we al vroeg op pad naar de
refuge. Doorheen een dikke erwtensoep van mist klimmen we 1200 hoogtemeters in 4
uur. Hier heb ik een afspraak met Raul, mijn gids voor de topbeklimming. Inge is
best tevreden met haar scalp van 6000 m, voelt zich ook een beetje slapjes en
blijft in de refuge op ons wachten. Ik daarentegen loop hier met mijn vingers in
de neusgaten en ben dus vol vertrouwen. Raul laat 4 lange uren op zich wachten
maar daagt tenslotte toch op met alle klimmateriaal. We wandelen samen naar de
Whymper-refuge op 5000 m waar we samen eten en ons voorbereiden op de
beklimming. In de ongezellige hut verblijven nog 4 Oostenrijkse andinisten die
ook deze nacht een toppoging wagen. Raul, met zo'n haarmatje in de nek, heeft
wat macho-trekjes - los montañas son como los mujeres: hoy dia si, mañana no -
maar is best wel leuk. Hij heeft nog een sterk verhaal in petto. Toen zijn
vrouw, gids in het laaggebergte, zwanger was van zijn derde kind vergezelde ze
hem op de Chimborazo als hulpje bij een beklimming met Japanners. In de refuge
voelde ze zich niet lekker en verkoos daar te blijven toen de groep verder klom.
Bij zijn terugkeer werd Raul gefeliciteerd: zijn vrouw was bevallen van een
flinke zoon op 5000 m. En voortaan gaat die door het leven als Whymper.In de
slaapzaal probeer ik nog enkele uurtjes vruchteloos de slaap te vatten, de
wekker om 11.15 u is overbodig. De nacht is zacht en staat vol sterren: ideaal
klimweer. De eerste 250 hoogtemeters gaan over een mix van ijs en rots. Het is
wat wennen aan de lompe, iets te grote, geleende plastiek gletsjerschoenen. We
passeren een gevaarlijk glad ijsveld en klimmen een ladder op tot over een
eerste bergkam. Tijd voor een slok warme thee en om de stijgijzers aan te
binden. Vanaf nu stappen we samen ingebonden verder en in de lichtbundel van
mijn Petzel schuiven we geleidelijk omhoog. De sneeuwconditie is perfect:
knapperig gebakken. Woorden worden niet verspild, we spreken met het touw tussen
ons en voelen de nodige pauzes perfect aan. Bliksemflitsen verlichten de vallei.
Even denk ik aan de ijzerwinkel die we meezeulen maar alles komt vanuit de
overkant en bovendien is er geen gedonder bij. Na een uurtje is de lichtshow
voorbij. Het stuk tussen 5400 en 5900 m heeft een stijgingspercentage van 55 %.
In een onorthodoxe stijl werk ik me omhoog. Ik schuif teveel in mijn schoenen,
in een Charlie Chaplin-pas heb ik daar minst last van. Mijn piolet neem ik in
beide handen en wordt telkens een meter voor me uitgestoken. Dan volgt het
rechterbeen, linkerbeen wordt bijgetrokken en uitblazen. Telkens opnieuw: piolet,
rechts, links, uitblazen... Afzien maar het lukt wel want de benen voel ik niet.
Al is het verdomme vloeken als die piolet nu en dan los door de sneeuw boort en
ik voorover val. Die paar snelle evenwichtspasjes snijden dan door mijn longen.
De vele kledij (3 thermische truitjes, handschoenen en wanten, getten, fleece en
gore-tex, buff-sjaaltje, fleece-sjaaltje + muts) kan ik nu wel verdragen, het
wordt kouder. Raul navigeert perfect tussen de sneeuwbruggen en gletjerspleten.
Mijn hoogtemeter en horloge bekijk ik niet meer, dit is psychologisch te lastig
en bovendien een heel karwei om die vanonder mijn mouw te prutsen met die
wanten. Tegen de 6000 fluistert Raul me toe bij een pauze. Het moet lukken want
vanaf hier iets minder steil: om en bij de 45 %. We blijven de graad omhoog
kruipen. De thee is koud geworden, de energiedrank raakt bevroren. Ik probeer
wat chocolade en rozijnen te kauwen tussen het naar ademhappen door. Rond de
6100 m krijg ik het moeilijk. Piolet-rechts-links-uitblazen is niet meer
voldoende. Mijn longen schreeuwen om zuurstof. Vanaf nu is het hijgen als een in
het nauw gedreven hert bij iedere stap. De recuperatie valt weg. Ook Raul neemt
meer rustpauzes voor zichzelf. Meer en meer loop ik me vast op het touw of
stuikt die piolet los door de sneeuw. Man, dat doet pijn. Dit is niet meer
lijden, dit is een beetje doodgaan. Maar het is vooral een mentale strijd.
Waarom doe ik dit? Ijdelheid? Competitiebeest? Nee, niet denken, ik weet wel
beter. Boven voelt het zo goed dat ik zeker blijf doorgaan. Subimos el cumbre o
muerte ! In het laatste stuk is het echt laveren tussen de spleten. Koppeke
erbij houden en geen verkeerde stappen. We doen het wat rustiger, soms kort
ingebonden, dan weer iets langer. En dan plots: we zijn er ! Raul feliciteert
me. Ik sta verbijsterd, had die top nog niet verwacht, het lijkt ook niet echt
een piek. Het is nog donker!? Waauw! Dit voelt goed. Boven is het ijzig koud, de
wind is komen opzetten. Ik pruts het fototoestel uit mijn jaszak en vraag Raul
een foto te nemen. Hij roept me toe iets naar achter te schuiven en dan breekt
de sneeuwbrug van de flank onder mijn voeten. Ik val 2 a 3 meter diep en grijp
wat er te grijpen valt. Maar dit is niets ergs. Met het touw, stijgijzers en
piolet klim ik hier uit al moet ik hier wel op handen en voeten 5 minuten van
uithijgen. Nog een slok ijskoude thee vooraleer we de afdaling aanvatten en de
zon schuchter wakker wordt. De afdaling gaat vlot, mijn tenen doen pijn, de
refuge is in zicht. Om 7.30 u staan we terug beneden aan de hut waar ik word
gefeliciteerd door de Oostenrijkse klimmers. Zij maakten rechtsomkeer bij de
bliksemschichten want vreesden voor een onweer. De refuge-wachter verklaart ons
'loco'. We deden de beklimming in 5.15 u waar de meeste klimmers 7 a 8 uur voor
nodig hebben. Hehe, dat voelt goed zeg. Ik schud Inge wakker in haar slaapzak,
we ontbijten samen en vertrekken terug naar de lager gelegen refuge. Dit is een
schitterende apotheose van een al even schitterende bergweek rondom de
Chimborazo.
De volgende dag brengen we vanuit dezelfde hostal in Urbino een bezoek aan de
'hieleros'. Een uitstervend ras; 3 broers Juan, Balthazar en Gregorio vertrekken
2 maal per week voor een klim van 1300 m tot aan de eerste ijsvelden van de
Chimborazo op 4720 m. Daar hakken ze blokken ijs van ca. 30 kg uit de gletsjer,
verpakken hen in paja (strogras)en binden die op hun ezeltjes en verkopen ze de
volgende dag aan de ijsventers en visverkopers op de markt van Riobamba voor 1
USD per blok. Verbijsterend, onthutsend. Ze verdienen een betere beschrijving
van hun hard labeur maar mijn rugzak roept om volgepropt te worden. Morgen
vertrekken we immers naar de Galapagos-eilanden.
Meer daarover in een volgende mail alsook iets over Tarzan & Jane in de
jungle van Ecuador.
Oeoeoeoe-oe
Bart y Inge